15
De volgende dag regende het pijpenstelen en konden ze niet naar buiten. Nadat Anne een uur lang Rachaels gezemel had moeten aanhoren over dat dit een goede gelegenheid was om een beetje op te ruimen, kon ze het niet langer verdragen. Ze stapte in haar miezerige Fiatje en reed naar Langholme. Het regende zo hard dat ze af en toe naar de kant moest omdat de ruitenwissers het niet aankonden. Ze belde Godfrey vanuit de telefooncel naast de garage.
Het zou makkelijker zijn geweest om naar de Priory te gaan, maar Jeremy was thuis en ze had geen zin in zijn gezeur. De afgelopen weken had hij over niets anders kunnen praten dan dat ze de buikriem moesten aanhalen. Hij had zelfs de mogelijkheid geopperd om de Priory te verkopen. Toen had ze opeens beseft hoeveel het huis voor haar betekende. Het idee om de tuin te moeten opgeven wekte moordzuchtige gevoelens. Ze had bijna tegen hem gezegd dat ze alleen maar met hem was getrouwd vanwege de Priory, maar had op tijd beseft dat dit misschien niet slim was. Een van zijn beroemde deals zou nog rond kunnen komen.
Een jongen met een overslaande stem nam de telefoon op.
‘Hallo! Slateburn Quarries Ltd. Waarmee kan ik u van dienst zijn?’
Toen Anne zei dat ze Godfrey wilde spreken, viel er even een stilte gevolgd door gefluisterde conversatie. Ze was onmiddellijk achterdochtig. Toen zei de jongen: ‘Het spijt me. Meneer Waugh kan u op het moment niet te woord staan.’
‘Wanneer kan ik hem spreken?’
‘Niet voor morgenavond. Hij is naar een congres.’
‘Waar?’
De jongen klonk verward. ‘Het spijt me,’ zei hij, ‘maar dat weet ik niet.’
Toen, in een opwelling van nijd, belde Anne Barbara. Ze wilde het Godfrey betaald zetten dat hij niet aan de telefoon was gekomen terwijl zij zich zo ellendig voelde. Hij had geen woord gezegd over een congres. Eerst moest ze inlichtingen bellen om het nummer op te vragen. Daardoor werd haar bijna de beslissing om Barbara te bellen uit handen genomen. Als de Waughs een geheim nummer hadden – en die kans was groot – zou ze het plan moeten opgeven. Maar ze werd meteen doorverbonden en voordat ze zich had kunnen bedenken, nam Barbara op met een bondig: ‘Waugh.’ Het was precies een blafgeluid van een hond, en Anne was even confuus. Maar toen ze haar stem had gevonden, klonk die zelfverzekerd, alsof ze oude vriendinnen waren.
‘U hebt me een tijd terug uitgenodigd om een keer langs te komen. Het leek me dat ik beter eerst kon bellen. U zou het te druk kunnen hebben.’
Maar Barbara Waugh had het niet te druk. En ze herinnerde zich Anne nog heel goed, hoewel ze elkaar maanden geleden slechts die ene keer hadden ontmoet. Ze drong erop aan dat Anne meteen zou komen.
‘Kom nu maar als u tijd hebt. Dan kunnen we samen lunchen. Het komt juist heel goed uit. Felicity is bij een vriendinnetje en Godfrey is twee dagen weg naar een congres.’
Dus als hij liegt, dacht Anne, liegt hij ons allebei wat voor.
Godfrey had Anne nooit bij zich thuis uitgenodigd. Het was tenslotte bekend dat Barbara nooit het huis verliet. Blijkbaar was het zelfs zo dat ze, die enkele keer dat ze het plan had opgevat om te gaan winkelen of een bioscoopje te pikken, niet eens altijd ging. Misschien was het een soort ziekte. Maar Anne kende het huis wel. Ze was er uit nieuwsgierigheid langsgereden: een vrij strak, modern huis van grijs steen met een grijs leien dak. Anne zou de strakke lijnen hebben verzacht met klimplanten, maar de tuin van de Waughs was fantasieloos keurig. Er was een groot gazon, rond lopende borders, momenteel kleurig door pollen symmetrisch geplante krokussen en sneeuwklokjes met daarachter wat grotere struiken. De enige noot waaruit een beetje fantasie sprak, was het boomhuisje dat tussen de takken van een knoestige plataan was gebouwd. Hoewel het platform waarop het huisje rustte niet meer dan een meter boven de grond lag, was daar een houten toegangsladder aan bevestigd. Anne dacht dat Godfrey het huisje waarschijnlijk zelf had gebouwd voor de Teerbeminde Felicity. Zo was ze het kind de laatste tijd voor zichzelf gaan noemen, met hoofdletters, als een obscure heilige of martelaar.
Toen ze voor het huis stopte, regende het nog steeds. De voordeur ging open nog voordat ze was uitgestapt. In de deuropening stond Barbara. Anne rende over het grind naar haar toe en schudde in de hal het water uit haar haar. Barbara droeg een spijkerbroek, maar van een heel ander soort dan Anne aanhad. Die van Barbara zou niet verbleken op de knieën of scheuren op de kont. Op de broek droeg ze een marineblauwe trui van fijne wol. Haar gezicht was subtiel opgemaakt en Anne rook een vleugje parfum. Ze had overwogen om eerst naar de Priory te gaan om zich te verkleden, maar had dat idee verworpen omdat ze Jeremy niet tegen het lijf wilde lopen. Behalve de spijkerbroek droeg ze een rugbyshirt en een regenjas. Ze had zich niet opgemaakt en haar haar was hard aan een spoeling toe. Het was meer grijs dan kastanjebruin.
Anne keek om zich heen, naar de gewreven houten vloer, het gebloemde tapijt op de trap, en ze rook koffie. Barbara leek zowel opgewonden als nerveus te zijn. Ze sprak veel te snel, en Anne, die het water uit haar haar schudde, kon haar amper volgen. Nu ze hier stond, leek het niet meer zo’n goed idee te zijn. Het was begonnen als een lolletje, maar ze vroeg zich nu af of ze met goed fatsoen een smoes kon verzinnen om meteen te vertrekken. Maar Barbara was haar al voorgegaan naar een grote woonkamer en babbelde honderduit; ze herhaalde misschien wat ze in de hal al had gezegd.
‘Ik ben zo blij dat u bent gekomen. Er zit me al een hele tijd iets dwars. Het leek gewoon een gelukkige speling van het lot dat u me belde. U bent waarschijnlijk degene met wie ik het best kan praten.’ Ze zweeg opeens toen ze besefte dat dit totaal niets van een gewoon, gezellig onderonsje had. ‘Neem me niet kwalijk. Ik ben wel erg onbeleefd. Ga zitten. Wilt u iets drinken? Sherry, of misschien liever koffie? Ik heb wel trek in koffie.’
Anne, die eigenlijk veel liever een borrel had gehad, zei dat koffie haar heerlijk leek.
Toen Barbara de kamer uit liep, probeerde Anne haar kalmte te herwinnen. Ze dacht dat ze zich er misschien wel zonder kleerscheuren doorheen zou kunnen slaan. Ze zat in een gezellige kamer die je eerder zou hebben verwacht in een ouder huis. De meubelen waren niet aftands, maar degelijk, zwaar en nogal somber. Er was een houtkachel. Tegen een van de wanden stond een piano. Op de standaard was een opengeslagen muziekboek met kinderliedjes neergezet. Aan een andere wand hing een potloodtekening van de Teerbeminde Felicity. Anne vroeg zich af of Barbara die had gemaakt, maar de tekening was erg goed en ze dacht van niet. Het meisje had een frons op haar gezicht, alsof ze zich concentreerde op een onoplosbaar probleem.
Barbara kwam terug met koffie in een kan. Ze zag dat Anne naar de tekening keek.
‘Hebt u kinderen, mevrouw Preece?’
‘Anne, alstublieft. Nee, ik heb geen kinderen.’ Zonder erbij na te denken vervolgde ze met de uitvlucht die ze altijd onder deze omstandigheden aanvoerde. ‘Ik heb nooit de behoefte gevoeld om kinderen te nemen.’
Barbara leek van afschuw vervuld te zijn, alsof, zo dacht Anne, een gast tijdens het diner een wind had gelaten, maar ze zei onmiddellijk: ‘Ik ben heel blij dat je gekomen bent.’
Anne schonk voor zichzelf een kop koffie in, maar antwoordde niet. Het enige onderwerp dat ze kon bedenken waarover Barbara met haar zou willen spreken, was haar relatie met Godfrey, maar ze bespeurde niets van vijandigheid. Eerder het tegendeel. Barbara leek overdreven dankbaar te zijn dat ze was gekomen, ondanks het feit dat ze niet van kinderen hield.
‘Het ligt nogal gevoelig.’ Haar hand rustte op de koffiekan. ‘Het gaat over de nieuwe steengroeve. Ik weet eigenlijk niet of het wel een goed idee is.’
Anne werd hierdoor overrompeld. ‘Hoe bedoel je?’
‘Je zult het wel trouweloos van me vinden om dit met jou te bespreken terwijl mijn man weg is, maar ik zou hetzelfde zeggen als hij erbij was. Ik héb precies hetzelfde tegen hem gezegd. Ik denk dat het verkeerd is. Met het project strijken we te veel van onze klanten tegen de haren in. Het is slecht voor ons image. Ik ben al veel langer bij het bedrijf betrokken dan Goff. Het gaat me aan het hart.’
‘Waarom is hij er volgens jou zo op gebrand?’
Dit was een vraag die ze Godfrey nooit had gesteld – ze zou nooit aan hem kunnen denken als Goff – maar opeens was ze daar nieuwsgierig naar. Als zij Godfrey was, zou ze de steengroeve willen hebben voor de kick van het ontwikkelen, de uitdaging, zelfs de confrontatie. Maar Godfrey leek in dat opzicht niet op haar. Hij was niet hebzuchtig en hij stond niet graag in het middelpunt van de belangstelling. Misschien werd hij voortgedreven door de vrees dat zijn zaken anders zouden stagneren.
Maar Barbara dacht er anders over. ‘Ik geloof eigenlijk niet dat hij er echt zo op gebrand is. Niet wat hem persoonlijk betreft. Maar Neville Furness heeft hem ervan overtuigd dat het de enige manier is om het voortbestaan van zijn bedrijf veilig te stellen.’
‘Neville Furness?’ Anne had tijd nodig om na te denken.
‘Hij werkt voor Goff. Je hebt hem vast wel gezien bij de openbare vergaderingen, een donkere man.’
‘Ja,’ zei Anne. ‘Ik ken hem.’
‘Sinds Neville voor ons is komen werken, is Goff onrustig, zenuwachtig. En ik zie hem bijna nooit.’
Dat raadsel zou ik voor je kunnen oplossen, dacht Anne. Ze zei voorzichtig: ‘Denk je dat een werknemer zoveel invloed op hem zou kunnen uitoefenen?’
‘Normaal gesproken misschien niet, maar...’ Ze brak haar zin af en haar stemming sloeg op slag om. ‘Laten we maar gaan lunchen. Ik hoop dat je het niet erg vindt om in de keuken te eten. Het is iets eenvoudigs uit de vriezer. En ik heb alleen papieren servetjes, vrees ik. Wil je een glas wijn? Ik heb een fles muscadet in de koelkast gezet.’
Anne volgde haar naar de keuken. Ze namen plaats aan een ronde grenenhouten tafel in de hoek van het soort keuken dat je in tijdschriften tegenkomt die in de wachtkamer van een tandarts belanden. Anne liet haar blik over de glanzende kastdeurtjes en apparaten gaan, de vlekkeloze Italiaanse tegels op de vloer, en veronderstelde dat Barbara een werkster had. Maar ze was niet jaloers. De Priory had meer klasse. Die overdreven properheid riekte naar voorstedelijke burgerlijkheid.
Ze was echter wel onder de indruk van het eten dat haar werd voorgezet. De voortreffelijke uienquiche mocht dan uit de vriezer zijn gehaald, maar Barbara had deze zelf bereid alvorens hem in te vriezen. De quiche was overdekt met een laagje tomaten en Parmezaanse kaas, en gegarneerd met ansjovis en olijven. Ze aten de quiche met een salade en warm, zwaar brood, dat waarschijnlijk ook zelfgebakken was. Er was heel wat werk gaan zitten in de bereiding van dit maal. Anne, die er vaak op uit was om indruk te maken, zij het niet met eten, vroeg zich af wat Barbara van haar wilde.
‘Je had het over je man en het bedrijf.’
Barbara dronk snel de helft van de wijn in haar glas. Haar gezicht was rood aangelopen. Heel even dacht Anne dat ze weer van onderwerp zou veranderen, maar ze haalde diep adem en zei: ‘Volgens mij heeft Neville Furness een gevestigd belang in de steengroeve bij Black Law. Zijn familie is eigenaar van het aangrenzende land.’
‘Ja,’ zei Anne. ‘Dat weet ik.’
‘En nu is mij ter ore gekomen dat zijn stiefmoeder dood is.’
‘Ze heeft zelfmoord gepleegd.’
‘Heb jij Bella Furness gekend?’ vroeg Barbara.
‘Oppervlakkig. Ik heb haar ontmoet.’
‘Zij heeft de boerderij gerund. Die gaat nu over op Neville.’
‘Jij hebt haar dus gekend?’ Anne was niet verbaasd. In deze streek, waar de huizen zo verspreid lagen, waren de Waughs en de Furnessen bijna buren.
‘Ik heb haar wel gekend, maar niet persoonlijk.’
‘Wat denk jij dan? Dat Neville het land aan Slateburn wil verkopen als de vergunning voor de bouw wordt verstrekt? Dat hij er daarom zo op gebrand is dat de steengroeve er komt? Veel vraag is er tenslotte niet naar boerderijen in de heuvels.’
‘Ik geloof niet dat hij zou verkopen. Daarvoor is hij veel te geslepen. De meest logische toegang tot de steengroeve is over het erf van zijn boerderij, en daarvoor zou hij zich laten betalen. De enige andere mogelijkheid is een nieuwe weg aanleggen. Het komt erop neer dat hij Goff in zijn zak zou hebben en hem zou kunnen rekenen wat hij wil voor toestemming om zijn wagens over het terrein te laten rijden.’
‘Godfrey zal zich daar toch wel van bewust zijn?’
‘Dat zou je wel denken.’
‘Maar?’ Anne veegde met een stukje brood de boter-met-uienjus van haar bord. Barbara leek hierdoor van haar stuk gebracht. Felicity waren waarschijnlijk al onberispelijke tafelmanieren bijgebracht.
‘Maar waar het Neville Furness betreft lijkt hij zijn zakeninstinct volledig kwijt te zijn. Ik zou graag willen weten waarom Goff direct meegaat in alles wat Neville voorstelt. Dat is niets voor mijn man. Hij is doorgaans de bedachtzaamheid zelve. Hij neemt zijn eigen beslissingen wanneer volgens hem de tijd daarvoor rijp is.’
‘Waar ben je eigenlijk bang voor?’ Het bord was jammer genoeg leeg en Anne schoof het opzij en leunde met haar ellebogen op de tafel. ‘Afpersing?’
En weer leek Barbara van haar stuk gebracht, maar of dat kwam door Annes ellebogen op tafel of het denkbeeld dat haar man werd gechanteerd, was moeilijk te zeggen.
‘Nee,’ zei ze onzeker. ‘Natuurlijk niet.’
Nou, dacht Anne, dat was een hele opluchting.
‘Het enige wat ik je wilde vragen,’ vervolgde Barbara, ‘was als jij of een van je teamleden iets zou vinden dat van invloed zou kunnen zijn op de aanvraag voor de bouwvergunning, of je dan zou kunnen adviseren om de bouw niet door te laten gaan...’ Ze zweeg even. ‘Dat zou beslist voor iedereen het beste zijn, nietwaar?’
De toon van haar woorden was zo vriendelijk, zo bescheiden, dat het pas toen ze bij de voordeur stond, klaar om de regen in te rennen, tot Anne doordrong dat wat zich hier zojuist had afgespeeld dan wel niet direct chantage of omkoperij was, maar beslist iets wat niet helemaal door de beugel kon.